Nederlands English Home Contact Disclaimer Sitemap Nieuw/New

SAGEN EN LEGENDEN

DE HELD VAN HAARLEM

TOELICHTING

Hoewel dit verhaal volgens mij niet echt als sage beschouwd kan worden heb ik toch gemeend dit te moeten opnemen in deze collectie. Het verhaal over Hans Brinker speelt in de 19e eeuw en gaat hoofdzakelijk over schaatswedstrijden over Hollandse vaarten rond Haarlem. In één van hoofdstukken wordt het verhaald over "De held van Haarlem". Een jongen die een dijkdoorbraak voorkwam door een gat in de dijk te dicht te houden met zijn vinger, terwijl het wassende water door herfstregens steeds maar hoger kwam te staan. Hier houdt al het weerkundige op.
Een andere reden dat ik dit verhaal opgenomen heb zijn de vele Hollandse gevechten met de elementen. Ook al vanwege enorme bekendheid die het verhaal geniet, mag het niet ontbreken.
En zo is het ultieme verhaal van Hans Brinker bekend. Laat ik dan maar gelijk met de deur in huis vallen: Het feit dat dit door de auteur in het boek: "Hans Brinker of de Zilveren schaats" beschreven wordt, wil nog niet zeggen dat de onze held inderdaad Hans Brinker is. Naar mijn mening hebben we hier waarschijnlijk te maken met een dubbele legende vorming.
Het boek is geschreven door de Amerikaanse Mary Mapes Dodge in het midden van de 19e eeuw. Eerst rond 1890 kwam er een slechte Nederlandse bewerking waarin Hans Brinker als held wordt aangemerkt. Pas omstreeks 1980 kwam de eerste geautoriseerde vertaling van het boek, maar toen was het kwaad al geschied. De bekendheid van Hans als held held heeft hem in elk geval te Spaarndam en Harlingen een standbeeld opgeleverd. Het bijschrift bij het standbeeld te Spaarndam luidt:

Opgedragen aan onze jeugd als een huldeblijk aan de knaap die het symbool werd van de eeuwigdurende strijd van Nederland tegen het water.

De episode over dreigende overstroming wordt verteld als een leesles op school, waarin verschillende tijdgenoten en vriendjes van Hans Brinker een stukje moeten voorlezen. Hans was hierin niet de held!
Dan is er nog een tweede raadsel: De auteur geeft in haar voorwoord aan dat zij een verhaal geschreven van aan elkaar geknoopte waarheden uit het alledaagse leven van Hollanders. Mocht de "De held van Haarlem" een kern van waarheid hebben, dan moeten we deze zoeken in de moraal het verhaal: Als iedereen ook maar een vinger wil uitsteken kunnen we gezamenlijk veel bereiken. Daarmee is de herkomst als sage waarschijnlijk niet meer te achterhalen, en leeft de legendarische Hans voort als nieuwe hoofdpersoon voort in deze dubbele legende.

Het bijgaande verhaal is geciteerd uit de vertaling van A. v.d. Ven. Daaronder volgt de versie met Hans Brinkers als held. Die versie is afkomstig van de Nederlandse Volksverhalenbank.

DE HELD VAN HAARLEM

Wij springen in het verhaal waar een onderwijzer leesonderricht geeft en Robert Dobbs de eerste beurt krijgt. Robert begint:

Les 62; De held van Haarlem
Lang geleden woonde er in Haarlem, een van de belangrijkste steden van Nederland, een blonde jongen. Zijn vader was sluiswachter, die er voor moest zorgen dat de sluizen op tijd geopend en gesloten werden en de waterstand in de kanalen op peil werd gehouden. Zo’n sluiswachter doet de sluizen vaker of minder vaak open, afhankelijk van de hoeveelheid water die nodig is. ‘s Nachts sluit hij ze zorgvuldig af om te voorkomen dat het kanaal gevaar loopt teveel water ineens te moeten verwerken, of dat het zou overstromen, waardoor het land onder water zou komen te staan. Een groot gedeelte van Holland ligt namelijk onder zeeniveau en het water kan enkel in bedwang worden gehouden met behulp van dijken en met deze sluizen, die bij hoog water enorm belast worden. Zelfs de kleinste kinderen weten dat men steeds waakzaam moet zijn en de rivieren en de zee in de gaten moet houden en daarbij heeft zo'n sluiswachter dus een heel verantwoordelijke taak. Één ogenblik van onoplettendheid kan vele levens kosten.
"Goed zo," zei de leraar, "ga jij maar verder, Susan."
Op een mooie herfstmiddag mocht deze jongen, die toen bijna acht jaar was, een paar koeken brengen naar een blinde man die op het platteland aan de andere kant van de dijk woonde. Vol goede moed ging de jongen op pad. Hij bleef een uurtje bij zijn oude vriend rondhangen en begaf zich toen op de terugweg.
Terwijl hij langs het kanaal liep, ontdekte hij dat de herfstregens het water hadden doen stijgen. Hij neuriede een liedje en dacht intussen trots aan de oude sluisdeuren van zijn vader en hoe sterk die wel waren. Als die er niet zouden zijn, zouden al die mooie velden onder water komen te staan, en wat moesten zijn vader en moeder dan beginnen? Vader sprak altijd over het boze water en de jongen had het idee dat het water boos op zijn vader was, omdat die het in bedwang kon houden. Intussen plukte de jongen een heel grote bos bloemen en blies hij de pluisjes de lucht in. Hij luisterde naar de konijntjes die door het gras renden en dacht nog eens na over het gelukkige gezicht van zijn blinde, oude vriend, die hij had verrast.
"Henry, jouw beurt," knikte de onderwijzer naar de volgende lezer.
Plotseling schrok de jongen op uit zijn gepeins. Hij had niet gemerkt dat de zon verdwenen was en zag nu dat zijn schaduw niet langer te zien was. Het werd donker en hij was nog een heel eind van huis, alleen met zijn bloemen, die er ook al grijs uitzagen. Hij ging sneller lopen en herinnerde zich ineens allerlei verhalen over kinderen die verdwaald waren in een donker bos. Hij wilde net beginnen te rennen toen hij opschrok door het geluid van sijpelend water.
Waar kwam dat vandaan? Hij keek in het rond en zag een kleine opening in de dijk, waar een dun straaltje door stroomde. Ieder kind in Holland zou rillen bij de gedachte aan een lek in de dijk. De jongen begreep meteen dat er gevaar dreigde. Dat kleine gaatje waar het water nu nog doorheen druppelde, zou spoedig groter zijn en leiden tot een grote overstroming. In een flits begreep hij wat hem te doen stond. Hij smeet de bloemen weg en klom omhoog totdat hij het gat had bereikt. Hij duwde zijn vinger er in om het gat dicht te houden. De straal was gestopt. "Zo," dacht hij met jongensachtig plezier, "nu houd ik dat boze water tegen en zal Haarlem niet onderlopen zolang ik hier sta." Dat ging in het begin allemaal prima, maar toen het avond begon te worden, werd het kil in de lucht. Onze kleine held begon van kou en angst te bibberen. Hij riep luid: "Kom hier, mensen! Kom hier!", maar er was geen levende ziel te bekennen. Hij werd steeds kouder en zijn vinger werd gevoelloos, daarna zijn hand en zijn arm en tenslotte deed zijn hele lichaam zeer van de kou. Hij riep nog eens: "Hoort dan niemand mij? Moeder! Moe!" Maar zijn moeder had de deuren al op slot gedaan en liep in zichzelf te mopperen, omdat ze dacht dat haar zoontje bij de oude, blinde Jansen bleef slapen, zonder eerst om haar toestemming te hebben gevraagd. De jongen probeerde te fluiten, in de hoop dat dat de aandacht zou trekken, maar hij beefde zo, dat hij niet meer fluiten kon. Toen smeekte hij God om hulp, terwijl hij besefte dat hij daar tot de volgende ochtend zou moeten staan.
"De volgende: Jenny Dobbs," zei de onderwijzer. Jenny had al tranen in de ogen, maar haalde eens diep adem voordat ze begon:
De maan keek neer op dat kleine, eenzame figuurtje, dat halverwege de dijk op een steen zat. Zijn hoofd bungelde omlaag, maar hij sliep niet, want af en toe wreef de ene hand over die arm die aan de dijk vast leek te zijn gekleefd. Vaak keek zijn angstige, bleke gezichtje ook op als hij een geluid meende te horen. We zullen nooit weten hoe dat jongetje heeft geleden tijdens zijn angstige wacht, welke kinderlijke angsten hij moest doorstaan, en hoe vaak hij heeft gedacht aan zijn warme bedje thuis, aan zijn ouders, zijn broertjes en zusjes, terwijl hij daar in die koude nacht alleen was! Als hij zijn vinger weg zou trekken, zou dat boze water, dat nog steeds steeg, het land binnenstromen en niet ophouden voordat de hele stad verdronken zou zijn. Nee, hij zou het volhouden tot het weer licht werd, als hij tenminste nog leefde! Wat dat laatste betreft, was hij nog niet zo zeker. Hij hoorde zo’n vreemd gesuis in zijn oren en het leek alsof er messen dwars door zijn lichaam werden gestoken. Hij wist niet eens of hij zijn vinger nog wel terug kon trekken, als hij dat zou willen.
Bij het aanbreken van de dag keerde een dominee die had gewaakt bij het ziekbed van een parochiaan over de dijk terug naar huis, toen hij gesnik hoorde beneden zich. Hij boog zich omlaag en zag halverwege de dijk een jongetje zitten vechten tegen de pijn van de kou. "In hemelsnaam, wat ben jij daar aan het doen, ventje?" riep hij uit. "Ik zit het water tegen te houden," was het simpele antwoord van de kleine held. "Zorg er voor dat er gauw iemand komt."
Natuurlijk kwam er toen gauw hulp en . . .
"Jenny Dobbs,"
zei de onderwijzer een beetje ongeduldig, "als je jezelf onder het lezen niet kunt beheersen, wachten we wel even tot je je tranen gedroogd hebt."
"Neemt u me niet kwalijk, meneer,"
zei Jenny snotterend. [.......]

HANSIE BRINKERS VAN SPAARNDAM

Heel lang geleden woonde er in Spaarndam een jongen, wiens vader sluiswachter was. Toen hij een jaar of acht was, mocht hij van zijn ouders pannekoeken gaan brengen aan een oude blinde man, die eenzaam in de polder woonde. Het was een mooie middag in de herfst toen Hansie Brinkers, zo heette die jongen, met een pakje op weg ging. Hij bleef wel een uur bij de man, die het erg gezellig vond. Toen Hansie terugliep over de dijk merkte hij dat het water hoger stond dan anders en hij dacht eraan hoe boos het water zou zijn op de stevige sluisdeuren van zijn vader. Hij moest er niet aan denken dat het water ooit door de dijk zou breken, de sluizen vernielen en het vruchtbare land overspoelen. Wat zou de wraak van het water op zijn vader groot zijn!
Al fantaserend liep hij verder en keek af en toe eens om naar het huisje van de oude man, waarvan de glazen gloeiden in het rood van de ondergaande zon, alsof alles in lichterlaaie stond. Hansie Brinkers merkte wel aan de zon dat hij te lang was weggebleven en dat zijn lange schaduw niet meer op het gras viel. Toen hij er flink de pas had ingezet, hoorde hij iets dat hem stokstijf stil deed staan. Het was het geluid van siepelend water. Hij liet zich van de dijk afglijden en onderaan vond hij een straaltje water dat niet over, maar door de dijk kwam. Een gat, een gat in de dijk! Als het water daar door bleef stromen zou het gat steeds groter worden, totdat de dijk het op die plaats zou begeven. Als het niet onmiddellijk gestopt zou worden, zou een ramp Spaarndam en de wijde omgeving treffen. Bijna onwillekeurig stopte hij zijn vinger in het gaatje en het water hield op met stromen.
In het begin kostte het hem geen enkele moeite om zo het water tegen te houden maar op den duur raakte hij verkleumd door het natte gras en de vochtige nevel die laag over de weilanden en het water lag. Hij begon hard om hulp te roepen maar niemand hoorde hem. Niemand waagde zich zo laat op die donkere dijk. Hij werd hoe langer hoe kouder en stijver en een pijn trok door zijn vinger, door zijn hand en op den duur door zijn hele lichaam. Hij riep om hulp en om zijn moeder. Maar zijn moeder had de deur en de luiken al lang gesloten en had zich voorgenomen haar zoon morgen maar eens onder handen te nemen omdat hij bij de blinde man was blijven slapen. Hansie klappertande zo dat zelfs fluiten hem niet meer lukte. Toen bad hij God om hulp en besloot ten einde raad daar tot de volgende morgen te blijven.
De hele lange avond en nacht bleef hij tegen de dijk aan gedrukt zitten. Hij probeerde niet te slapen en een pijn van koude en kramp maakte z'n lichaam gevoelloos. Die nacht scheen eindeloos te duren. Maar toen de nieuwe dag aanbrak kwam er een pastoor over de dijk die de hele nacht aan het bed van een stervende had zitten waken. Hij vond Hansie Brinkers en begreep aan welk onheil men was ontsnapt.