Nederlands English Home Contact Disclaimer Sitemap Nieuw/New

WEERKAARTEN

INLEIDING

Een weerkaart kan gezien worden als een kaart waarop voor een groot gebied het heersende weertype op afgebeeld wordt. De kaart wordt daarbij van allerlei symbolen voorzien. Op de kaart kan de ligging van weerstations afgebeeld worden, de plaats van hoge en lage drukgebieden met isobaren en de posities van frontale zones. De weerkaart is een belangrijk hulpmiddel voor de meteoroloog om een overzicht te krijgen in het weerbeeld. De weerkaarten in de krant zijn vaak een simpele vorm van een grondkaart. Dat wil zeggen het weer zoals we dat ervaren aan het aardoppervlak. Daarnaast zijn er ook weerkaarten welke het weerbeeld weergeven voor de hogere atmosfeer en er zijn speciale kaarten voor de scheepvaart en de luchtvaart. In deze sectie leggen we ons vooral toe op de weerkaarten voor normaal gebruik, dat wil zeggen de grondkaarten en de weerkaarten van de hogere luchtlagen welke de meteoroloog kan gebruiken voor het opstellen van zijn weersverwachting. Verder zullen we de voornaamste weersystemen toelichten die we op de kaarten kunnen tegenkomen.

WEERSYSTEMEN OP WEERKAARTEN

Als we het hier over weersystemen hebben, dan bedoelen we vooral de grootschalige weerselementen zoals depressies, gebieden van hoge druk en hun fronten. We beperken ons daarbij tot de weersystemen van de gematigde zone.
De luchtdruk is op aarde nergens gelijkmatig verdeeld. We kennen gebieden waar de luchtdruk hoger is en andere plaatsen waar zij lager is. Toch zijn er wel zones waar de luchtdruk gelijk is en deze kunnen we lijnen verbinden. Op de weerkaarten vormen zij de isobaren (Grieks; isos = gelijk; barus = zwaar). Lijnen dus van gelijke luchtdruk (luchtzwaarte). Daar waar de luchtdruk hoog is spreken we over een hoge druk of anticyclonaal (windrichting met de wijzers van de klok mee). Bij lage druk (cyclonaal) draait de wind tegen de wijzers van de klok in. Lage drukgebieden worden ook wel als depressies aangeduid. Zowel hoge drukgebieden als depressies bestaan uit een stelsel van gesloten isobaren. Vergelijken we het met een landschap, dan zijn de hoge drukgebieden de heuvels en de dalen de depressies.
Verder komen we in het luchtdruklandschap nog allerlei andere 'oneffenheden' tegen. Uitstulpingen van hoge druk worden, naar gelang hun positie, rug of wig genoemd. Bij lage druk noemen we deze vore. Ruggen en wiggen zijn dus anticyclonaal gekromd en vores hebben een cyclonale kromming van isobaren.
Depressies worden vaak vergezeld van troggen. Dat zijn gebieden waar de isobaren het dichts op elkaar staan. In de as van de trog komen we vaak buien tegen.
Een zadel is een gebied tussen enerzijds twee gebieden van hoge druk en anderzijds twee depressies. Hier staat vaak weinig wind en is er ook nauwelijks luchtdrukverschil.
Luchtmassa's zijn gescheiden door door fronten. Bij een overtrekkend warmtefront wordt de koude lucht opgevolgd door een warme luchtmassa en als warme lucht door koude lucht wordt opgevolgd spreken we over koudefronten.

DEPRESSIES EN LUCHTSOORTEN

Alvorens we de weerkaart nader gaan bekijken zullen we hier eerst enkele begrippen over fronten en het ontstaan van depressies behandelen. De evolutie van depressies kan op de weerkaarten gevolgd worden en om het herkennen van de depressie te eenvoudiger te maken eerst iets over depressies.
Elke zone op aarde kan als brongebied voor een bepaalde luchtmassa aangemerkt worden. Een tabel met verschillende luchtsoorten en hun brongebieden vind u in onze sectie <grosswetterlagen>. Tussen de verschillende luchtsoorten vindt een voortdurende strijd plaats om heerschappij over een bepaald gebied. Dit gaat gepaard met vorming van depressie en hoge drukgebieden. De depressies vormen zich in de fronten. Koude lucht heeft daarbij de neiging om naar zuidelijke breedten te zakken en warmere lucht probeert naar het noorden op te dringen. In het schema hieronder wordt in 6 stappen (volgens de theorie van de Noorse School) de ontwikkeling van een depressie weergegeven.

Aan een stationair front treden veranderingen in windsnelheid op. Koude lucht ver-plaatst zich sneller dan warme lucht.
Daardoor ontstaat er een golfbeweging in het front, waarbij koude lucht naar het zuiden zakt en warme lucht naar noorden opschuift. Er zijn twee soorten golfbewegingen. Stabiele en onstabiele golfen. Stabiele golven zijn ongeveer 2.000 km groot. Zij leiden meestal niet tot depressies, maar zullen langzaam verdwijnen. Onstabiele golven zijn tot 1.000 km groot en groeien vaak tot depressies uit.
In een golf zit een warme een koude sector. Door optijgen van warme lucht in de kern koelt deze af waardoor verzadiging optreedt. (Vergelijk de met de koude spiegel in uw vochtige badkamer). Daardoor ontstaat ook neerslag.
De luchtdrukdaling gaat door en de depressie wordt daardoor dieper. Er is een draai-kolk van lucht ontstaan. Door de gedaalde luchtdruk nemen ook de luchtdruk gradiën-ten toe en daarmee de windsnelheid.
De golfbeweging wordt steeds sterker bij een steeds dalende luchtdruk. De wind neemt nog steeds toe.
Koude luchtmassa's bewegen sneller als warme luchtmassa's en daar waar de koude lucht de warme inhaalt ontstaat een occlusie. Nog steeds daalt de luchtdruk en nemen de windsnelheden toe. Het occlusiepunt (daar waar het koude en warmtefront elkaar ontmoeten), zakt steeds verder naar het zuiden. Er ontwikkelt zich een trog aan de achterzijde van de depressie met veel wind en buien. De warme sector is vrijwel geheel van de depressie afgesneden.De depressie is nu op haar maximum en in de trog vinden zware buien met flinke windstoten.
Vervolgens vult de depressie snel op, waarna de cyclus opnieuw kan beginnen.

FRONTEN

De depressie kent verschillende fronten met verschillende karakters. De voornaamste zijn de warmtefronten, koude fronten en occlusies. Op de weerkaart worden de fronten met elk een eigen symbool weergegeven. De symbolen van de fronten vindt u op onze  <symbolenpagina>.

Warmtefront
Stabiele warme luchtmassa's glijden over koude luchtmassa's. Er ontstaat gelijkmatige neerslag in relatief lange duur.
Warmtefront
Onstabiele warme luchtmassa's glijden over koude luchtmassa's. Er ontstaat in intensiteit wisselende neerslag in relatief lange duur door ingelsoten buienclusters.
Koudefront
Stabiele warme luchtmassa's worden verdrongen door koude luchtmassa's. Er ontstaat gelijkmatige neerslag in relatief korte duur.
Koudefront
Onstabiele warme luchtmassa's worden verdrongen door koude luchtmassa's. Er ontstaat buiige neerslag in relatief korte duur uit buienwolken.
Occlusie
Warme luchtmassa's worden opgetild door koudere luchtmassa's. De warme lucht is bij het aardoppervlak niet meer aanwezig. Koude lucht wordt verdrongen door koudere lucht. Neerslag meest gelijkmatig.
Bewolking bij fronten; As Altostratus; Cb Cumulonimbus; Cs Cirrus en Cirrostratus; Ns Nimbostratus. Voor definities van deze wolktypen zie: wolkcodes, voor determinatie van deze wolken zie: wolkenwijzer.

VAN WAARNEMING NAAR WEERKAART

Op een aantal vaste tijdstippen, gewoonlijk ten minste elke 6 uur, worden alle meteorlogische gegevens verzameld. Leidende rol hierin zijn de nationale weercentra. Vol automatische weerstations sturen hun gegevens naar de nationale weerdienst en bij de bemande stations komen er nog eens die waarnemingen bij welke niet automatisch verricht kunnen worden. Tot de verzamelde gegevens behoren weerstations in zeehavens, op luchthavens en militaire vliegvelden, meetmasten, automatische weerstations, boeien in zee en op andere buitengaatse platformen. Daar komen verder nog bij de gegevens van opgelaten weerballonen, dropsondes en sondeerraketten.
Midden op de oceaan worden de waarnemingen verricht door koopvaardijschepen, waar de dienstdoende officier de gegevens verzameld. De gegevens worden op het schip overgezet in een codereeks bestaande uit groepen met 5 getallen. Deze gegevens worden via een weersatelliet naar de vaste wal gestuurd, Voor Eupora is dat bijvoorbeeld Bracknell in Engeland.
Ook in vliegtuigen worden meteorologische waarnemingen verricht en worden evens per satelliet doorgestuurd naar de vaste wal.
De gegevens binnengekomen bij de nationale weercentra worden ook gecodeerd naar Bracknell gestuurd. Als alle gegevens zijn gevalideerd en gecodeerd stuurt Bracknell de data naar de trunck van de World Meteorological Organisation en zijn deze wereldwijd voor alle nationale weerdiensten beschikbaar en ook via internet opvraagbaar.
Al binnen een enkel uur zijn de nieuwste eerste analyses en weerkaarten beschikbaar. Na een uur of drie zijn de meeste nagekomen gegevens ook binnen en beginnen de grote weermodellen met het doorrekenen van de nieuwste weersverwachtingen. Amper 6 uur nadat de computers aan het werk gegaan zijn leveren zij de nieuwste weersverwachtingen tot 14 dagen vooruit en kan de meteoroloog aan het werk met de jongste gegevens.

WEERKAARTEN

Luchtdrukkaart op zeeniveau.
Dit type weerkaarten is het meest gangbaar en wordt in vereenvoudigde vorm ook gebruikt bij publicatiekaartjes in de kranten bij het weerbericht.
Deze weerkaarten laten zien hoe welke weer er aan het aardoppervlak heerst. Op de kaart kunnen we de bovengenoemde kenmerken terug vinden. Er staan ook waarnemingen van weerstations op geplot. Uitleg over deze stationsplotjes vindt u <hier>.

Alle weerkaarten in deze serie gelden voor hetzelfde tijdstip:
20 november 2003 - 00 utc.


Bovenluchtkaarten
Deze, en onderstaande kaarten, laten zien op welke hoogte boven het aardoppervlak een bepaalde luchtdruk. In hoogge-legen gebieden, zoals de Alpen, liggen de drukniveaus vaak beneden het aardoppervlak. Daarom gaan we altijd uit van een standaard atmosfeer van 1000 hPa op zeeniveau. De kaarten worden daarop gecorrigeerd.
De zwarte lijnen zijn dus de hoogte contouren in meters waar een gelijke luchtdruk heerst. De rode lijnen zijn isothermen, lijnen van gelijke temperatuur.

Bovenluchtkaart 850 hPa.
Rond de 1,5 km hoogte in de luchtdruk 850 hPa. De 850 hPa kaart geeft de meteoroloog belangrijke informatie over de te verwachten temperatuur aan het aardoppervlak. Op het aardoppervlak is er een temperatuur verschil tussen de dag en nacht, maar op 1,5 km hoogte er er nauwelijks enige variatie gedurende het etmaal. Gemiddeld kan gesteld worden dat de middag temperatuur in de zomer ongeveer 15°C hoger ligt dan op 1,5 km hoogte. In de winter is dat ongeveer 9°C. Verder is deze kaart een belangrijk hulpmiddel om de ligging van de fronten te bepalen.
Bovenluchtkaart 700 hPa.
 Op ongeveer een hoogte van 3 km is de luchtdruk 700 hPa. Deze kaart wordt vooral gebruikt om de weersontwikkelingen op korte termijn te volgen. De meteoroloog kan uit deze kaart afleiden wat verplaatsings snelheid zal zijn van depressies, fronten en onweersbuien. Deze verplaatsen zich met ongeveer dezelfde snelheid als de windsnelheid op dit niveau.
Bovenluchtkaart 500 hPa.
Deze kaart geldt voor een hoogte van 5 km boven het aardoppervlak en laat grote golvingen zien in de luchtstromingen. Deze golven, ook wel Rossby golven genoemd, geven inzicht in veranderingen van het stromingspatroon in de hogere luchtlagen en daarmee de te verwachten wijzingen van de baan de een depressie zal volgen.
Bovenluchtkaart 300 hPa.
Op ongeveer 10 km hoogte is de straalstroom het sterkst. De straalstroom is een baan met zeer hoge windsnelheden en loopt vaak parallel met fronten. Vergelijk dat met de kaart op zeeniveau. Als eenvoudig hulpmiddel kunnen we stellen dat daar waar de hoogtelijnen het dichtste bij elkaar staan de sterkste winden zullen heersen.
Het is gebleken dat voor de zomermaanden een bovenluchtkaart van 200 hPa (12 km) en gedurende de wintermaanden die van 300 hPa (9 km) het meest geschikt is om de straalstroom aan te wijzen. In het voorjaar en najaar, als overgangsseizoen, wordt hiervoor ook wel de 250 hPa kaart gebruikt. Op de bijgaande kaart is de straalstroom met een groene balk aangegeven. De windrichting loopt daarbij van west naar oost.
Bovenluchtkaart 100 hPa.
De windstromingen op ongeveer 15 km hoogte zijn bepalend voor het weersverloop op langere termijn. Veranderingen in het stromingspatroon op deze hoogte geven daardoor belangrijke informatie over de trekrichting van depressies en hoge drukgebieden nabij het aardoppervlak. Buigt een luchtstroom naar het noorden of zuiden af, dan zal een depressie genegen zijn ook deze richting te volgen. Dit type kaarten zijn daarom belangrijk om uitspraken te doen over het weer van de komende dagen.
In dit voorbeeld zien we vrijwel geen verandering en dus zal het karakter van het weerbeeld niet wezenlijk veranderen.