Nederlands English Home Contact Disclaimer Sitemap Nieuw/New

WEERREGELS

DE ONFEILBARE WEERVOORSPELLER (1880)

Deze weerregels zijn overgenomen uit het boekje "De onfeibare weervoorspeller" uit 1880, uitgegeven door G. Theod. Bom te Amsterdam. Bij het overnemen van de teksten is het oorspronkelijke taalgebruik in de toen gangbare spelling aangehouden.

Opgemerkt moet worden dat het volgens de flora en faunawet niet is toegestaan om amfibieën, dus ook geen boomkikkers, op te rapen, vast te houden of anderszins te vangen, verplaatsen of als huisdier te houden. De proefjes om het gedrag van de boomkikker, zoals hier gemeld, in een wekfles of glazen pot te bestuderen is dan ook NIET toegestaan.

Voor de proefjes met de bloedzuigers gelden geen speciale regels, maar we willen er u op wijzen dat de genoemde medicinale bloedzuiger (Hurido medicinalis) in ons land in sloot en plas een zeldzame verschijning is. Laat hem daarom met rust.

A

Mooi of goed weer staat te wachten:

A01
Wanneer kleine muggen (langpooten) na zonsondergang in grooten getale snel in de lucht door elkaar vliegen.
 
A02
Wanneer zich 's avonds een regenboog vertoont, of ook na langduriger regen en nattigheid.
 
A03
Wanneer de houtduiven meer dan gewoon roepen, de nachtegalen onophoudelijk slaan en 's morgens de wind waait.
 
A04
Wanneer de musschen nog tijdens het slechte weer vroolijk tjilpen.
 
A05
Wanneer de visschen 's avonds in het water opspringen.
 
A06
Wanneer er veel morgenschemering en veel avondrood is.
 
A07
Wanneer het 's avonds weerlicht, zonder dat het dondert.
 
A08
Wanneer men 's avonds de sterren van den melkweg duidelijk kan onderscheiden en er tegelijkertijd oostenwind waait.
 
A09
Wanneer bij regenachtig weer en 's nachts de uilen meer dan gewoonlijk krassen.
 
A10
Wanneer 's avonds de vleermuizen rondvliegen.
 
A11
Wanneer na zonsondergang een dikke mist over het water en het daaraan grenzende weiland hangt.
 
A12
Wanneer de glimwurmpjes 's avonds en 's nachts sterk glinsteren.
 
A13
Wanneer de kikvorsehen buitengewoon kwaken.
 
A14
Wanneer de leeuweriken een langen tijd hoog in de lucht vliegen en zingen.
 
A15
Wanneer de maan zich helder en wit vertoont; wanneer, als zij vol is, een fraaie, glanzende kring haar omgeeft, en hij eerste kwartier de bovenste punt zóó ligt, dat men er als 't ware iets aan zou kunnen ophangen.
 
A16
Wanneer de wolken wegtrekken, of na een regenbui in dalen ontstaan en daarboven blijven, of ook wel vlak boven het water zich vormen en weer verspreiden.
 
A17
Wanneer na voorafgegaan nat weer zich een regenboog vertoont en de kleuren daarvan — vooral het blauw en geel — steeds fraaier worden.
 
A18
Wanneer de meikevers 's avonds vliegen.
 
A19
Wanneer de schapen 's avonds nog overal lustig rondspringen.
 
A20
Wanneer het Zevengesternte helder opgaat.
 
A21
Wanneer er veel dauw gevallen is en deze lang blijft liggen.
 
A22
Wanneer de plant, die men vogelmuur of muurkruid noemt, zich in den vroegen morgen ten 9 uur opricht; evenzoo wanneer de Amerikaansche goudsbloem tusschen 6 en 7 uur 's morgens hare bloemen opent en ze tot 's namiddags 4 uur openhoudt.
 
A23
Wanneer de wolken klein en rond zijn, kleiner worden of geheel verdwijnen, zich wit als wol vertoonen op het oogenblik, dat de zon hoog aan den hemel staat.
 
A24
Wanneer de wolken roodkleurig zijn, zich kort na zonsopgang vertoonen en van lieverlede zich weer verspreiden.
 
A25
Wanneer de zon 's morgens, als zij opgaat aan een helderen, onbewolkten hemel, zich lichtgeel en vurig voordoet.
 
A26
Wanneer de zoogenaamde schapenwolkjes aan den hemel zichtbaar zijn, ook wanneer de morgen koel is.
 
A27
Wanneer de morgennevel, dien men boven velden, weiden en het water ziet hangen, langs den grond wegdrijft en niet door de zon opgezogen wordt.
 
A28
Wanneer de boomkikvorsch zich op de bovenste sport van zijn ladder zet, of zich aan het glas vasthecht.
 
A29
Wanneer de bloedzuiger in elkaar gerold en onbeweeglijk op den bodem van het glas blijft liggen.
 
A30
Wanneer de hanen des morgens in de vroegte veel kraaien.
 
A31
Wanneer de zwaluwen des morgens in massa door de lucht fladderen, en daarbij hoog vliegen.
 
A32
Wanneer zich reeds in de vroegte wespen en horzels vertoonen en de kikvorschen in het gras zitten en kwaken.
 
A33
Wanneer er des morgens veel dauw gevallen is.
 
A34
Wanneer 's morgens de rook uit de schoorsteen en loodrecht naar omhoog stijgt.
 
A35
Wanneer de vlam in den haard helder op flikkert.
 
B

Schoon weer is den anderen dag te wachten:

B01
Wanneer de zon ondergaat met een schoon avondrood, zonder dat zij ongewone kleuren vertoont.
 
B02
Wanneer de zon over den schoonen blauwen hemel een fraai, zacht purper verspreidt, terwijl aan den horizon zich slechts weinige roodgekleurde vederwolkjes vertoonen, die als verguld schijnen.
 
B03
Wanneer tegen den avond de zoogenaamde schapenwolkjes zich dun en in verschillende kleuren vertoonen.
 
B04
Wanneer de maan 's avonds een helder glanzenden kring heeft, en men bij volle maan de vlekken daarin duidelijk kan zien.
 
B05
Wanneer de sterren in grooten getale zich aan den hemel laten zien, daarbij helder flonkeren, en de melkweg goed zichtbaar is.
 
B06
Wanneer de kippen 's namiddags vroeger op stok gaan.
 
B07
Wanneer de muggenzwermen in de avondzon spelen en gonzen.
 
B08
Wanneer de bijen later naar huis komen.
 
B09
Wanneer de meikevers zich menigvuldig op de rijwegen laten zien.
 
B10
Wanneer 's avonds de vleermuizen rondvliegen,
 
B11
Wanneer er tegen den avond dauw valt.
 
B12
Wanneer 's avonds de boomkikvorsch zich boven tegen zijn glas vasthecht, of op de bovenste sport van zijn laddertje gaat zitten.
 
B13
Wanneer de bloedzuiger ineen gerold en rustig op den bodem van zijn glas ligt.
 
C

Aanhoudend schoon weer is te verwachten

C01
Wanneer de opgaande zon helder en schitterend is.
 
C02
Wanneer zich bij zonsondergang schapenwolkjes vertoonen, in levendig schitterende, roodachtig-gele kleuren,
 
C03
Wanneer de volle maan belder opgaat en men duidelijk hare vlekken kan waarnemen.
 
C04
Wanneer de kruisspinnen lange draden maken, waaraan zij hare webben bevestigen, en deze buitengewoon groot zijn.
 
C05
Wanneer de huisspinnen van dag tot dag de webben grooter maken en de pooten ver buiten haar schuilboek uitstrekken.
 
C06
Wanneer in den herfst — nadat de spinnen, zooals gewoonlijk in de laatste helft van September, verdwenen zijn — er weer enkelen te voorschijn komen en aanvangen met werken.
 
C07
Wanneer de boomkikvorsch op de bovenste sport van zijn ladder zit, of zich aan zijn glas vasthecht.
 
D

Slecht weer of regen is te verwachten:

D01
Wanneer de vliegen zeer lastig zijn uitgevallen en vinnig steken, zoo ook de vloo.
 
D02
Wanneer de honden gras eten of zich over den grond rollen.
 
D03
Wanneer de katten met de pooten over de ooren strijken en zich het lijf belikken, of zooals men wel eens zegt: zich poetsen.
 
D04
Wanneer de kraaien en raven bij of boven hooge gebouwen, torens, enz., hoopsgewijze in kringen rondvliegen, daarbij den kop rechtop houden, schreeuwen, of ook wel zich onder water dompelen.
 
D05
Wanneer de varkens spelen en hun voer rechts en links smijten.
 
D06
Wanneer zout en meel vochtig wordt, privaten en kanalen meer dan gewoonlijk rieken.
 
D07
Wanneer bij regenachtig weer de wolken aan het hemelgewelf voortjagen, zal er eveneens een aanhoudende regen volgen; zoo ook wanneer de gevallen regendruppels op stilstaande waters, b.v. vijvers, groote blazen maken.
 
D08
Wanneer een regen sneller dan gewoonlijk op den grond opdroogt, dan volgt er nog meer en heviger regen.
 
D09
Wanneer de hanen op een ongewonen tijd kraaien, de hoenders zich met den snavel de veeren strijken en treurig in 't rond loopen. Aanhoudend is de regen, wanneer de oude hoenders, als het begint te regenen, niet dadelijk een schuilplaats zoeken. Voorbijgaand is de regen, wanneer de kippen onmiddellijk bij het begin daarvan het hok inloopen of schuilen gaan.
 
D10
Wanneer de zwaluwen schreeuwend boven het water, den grond of langs muren rondvliegen; zoo ook wanneer duiven, eenden en ganzen op een ongewonen tijd en schreeuwend te water gaan en zich baden, de mosschen en andere vogels veel tjilpen en de kikvorschen 's morgens sterk kwaken.
 
D11
Wanneer kraanvogels, gieren en andere roofvogels bij mooi weer een hevig geschreeuw in de lucht maken.
 
D12
Wanneer er zich 's morgens een regenboog vertoont.
 
D13
Wanneer de regenwormen in grooten getale uit de aarde kruipen.
 
D14
Wanneer het roet zich vanzelf van de schoorsteenen loslaat en naar beneden valt.
 
D15
Wanneer de duiven 's avonds buitengewoon laat t'huis komen.
 
D16
Wanneer de vogelmuur (Alsina media) om 9 uur 's morgens, en de Amerikaansche goudsbloem (Galendula pluvialis) om 7 uur 's morgens nog gesloten blijft.
 
D17
Wanneer de wind 24 uur en nog langer aanhoudt.
 
D18
Wanneer er veel morgenrood is.
 
D19
Wanneer na onweer met regen de strooien daken beginnen uit te dampen.
 
D20
Wanneer het in den winter dondert.
 
D21
Wanneer bij droog weer 's nachts de uilen krassen.
 
D22
Wanneer veeren, die ergens liggen, waar het volkomen wind vrij is, zich vanzelf bewegen of in 't rond vliegen.
 
D23
Wanneer het vuur in den haard of in de kachel niet goed aangaat, niet brandt, maar onophoudelijk weer wil uitgaan, of, zoo het brandt, sterk flikkert en knettert en een bleeke tint heeft; zoo ook wanneer er aan potten, pannen en ketels kleine vonkjes gloeien.
 
D24
Wanneer de vinken zich kort vóór zonsopgang laten hooren.
 
D25
Wanneer er zich 's winters om zon en maan een zoogenaamde kring; vertoont.
 
D26
Wanneer de padden menigvuldig te voorschijn komen.
 
D27
Wanneer kaars- en lamplicht knettert en vonkt, de stralen zich niet verspreiden en mat zijn, of zóó branden, als wilden zij uitdooven. Ook wanneer zij om zich heen een soort kroon van verschillende kleuren hebben, de vlam bij de pit er bleek uitziet, en er zich om de pit sponsachtige vonken (zoogenaamde brieven) aanzetten.
 
D28
Wanneer het kaarsensnuitsel uit den snuiter valt, als men dien opent.
 
D29
Wanneer goede, zwartschrijvende inkt plotseling bleek schrift begint te geven.
 
D30
Wanneer de lippen ons op ongewone wijze openspringen.
 
D31
Wanneer de muizen luid piepen.
 
D32
Wanneer de mollen hunne hoopen buitengewoon hoog opwerpen.
 
D33
Wanneer de maan — ten minste oogenschijnlijk — vroeger opgaat, dan zij moest. Verder: als zij grooter dan gewoonlijk is, of wanneer zij er ovaalrond uitziet en in het eerste kwartier langer schijnt te zijn dan anders. Verder: wanneer zij op den 4den of 5den dag van haar ouderdom matte en stompe horens heeft en er zeer bleek, donker en aschkleurig uitziet. Ook volgt er slecht weer, wanneer zij bij het wassen zóó staat, dat haar bovenste punt of hoorn naar voren hangt, of in het eerste kwartier de onderste hoorn donkerder is, dan de bovenste, en eindelijk: wanneer men nevenmanen om haar heen ziet.
 
D34
Wanneer de muggen tegen zonsondergang in de schaduw spelen.
 
D35
Wanneer er zich nevenzonnen vertoonen.
 
D36
Wanneer er nevels boven lage velden, rivieren, dalen, vijvers en weiden opstijgen, zoo ook wanneer de nevel een onaangenamen reuk heeft.
 
D37
Wanneer de rook niet vlot den schoorsteen uit wil.
 
D38
Wanneer het rundvee den kop in de hoogte houdt, in de lucht snuift en zich daarbij den bek likt.
 
D39
Wanneer het water licht, snel en zonder veel gedruisch stroomt.
 
D40
Wanneer droog hout opzwelt en touwwerk korter wordt.
 
D41
Wanneer lei, marmer en steen sterk uitzweten en de vlooien venijniger dan anders steken.
 
D42
Wanneer er na een kortstondigen regen een sterke wind opkomt.
 
D43
Wanneer men op een stillen avond het slaan der klokken, het ruischen van het water, het geluid der dieren, enz., duidelijker en op grooteren afstand dan gewoonlijk hoort.
 
D44
Wanneer het Zevengesternte niet helder opgaat.
 
D45
Wanneer de zon vroeger schijnt op te komen, dan zij moest, en er daarbij zeer rood uitziet, of (zoomede vóór haar ondergang) een donkeren, roodachtigen kring heeft.
 
D46
Wanneer de zon bij het op- en ondergaan grooter dan gewoonlijk of overal schijnt.
 
D47
Wanneer het pluimgedierte (b.v. kippen) zich in het zand rondwentelt.
 
D48
Wanneer de meikevers 's morgens vliegen.
 
D49
Wanneer, vóór dat het regent, vooral na lange droogte, zich een regenboog vertoont,
 
D50
Wanneer na korten regen de kleuren van den regenboog teruggekaatst of steeds donkerder worden.
 
D51
Wanneer de schapen veel springen, elkaar met den kop stooten, in het naar huis gaan nog veel gras eten, hiervan moeielijk kunnen teruggehouden worden, niet dan ongaarne den stal binnengaan en eindelijk op de weide de achterstellen naar den wind toekeeren.
 
D52
Wanneer men 's avonds minder sterren dan gewoonlijk ziet, deze sterk flonkeren en er zich veel verschietende sterren vertoonen.
 
D53
Wanneer de ooievaren hunne jongen in het nest toedekken.
 
D54
Wanneer de gevallen dauw eensklaps optrekt.
 
D55
Wanneer zich groote wolken als rotsen aan den hemel vertoonen, kleine wolken grooter worden, vóór zonsopgang nevelachtig en donker wegtrekken, of wanneer zij zich zwart of rood voordoen, na een vurigen ondergang der zon.
 
D56
Wanneer reeds des morgens vóór het opgaan der zon hare stralen zichtbaar worden, alsmede, wanneer de zon rood opgaat en kleiner dan gewoonlijk schijnt.
 
D57
Wanneer het bij een zeer bewolkten hemel begint te waaien.
 
D58
Wanneer zich een nevel over rivieren, meren en vijvers uitspreidt, of wanneer de morgennevel, die aanvankelijk daalde, zich uitbreidt en naar omhoog gaat; zoo ook wanneer uit bosschen groote nevelzuilen opstijgen.
 
D59
Wanneer men in de vroegte een sterk morgenrood bemerkt, dan voorspelt dit niet altijd regen, maar ook dikwijls wind.
 
D60
Wanneer zich 's morgens een regenboog vertoont, dan beteekent dit alleen, dat er voorbijgaande regenbuien, afgewisseld met mooi weer zullen komen.
 
D61
Wanneer raven en kraaien's morgens buitengewoon veel schreeuwen.
 
D62
Wanneer de huisspin haar net, in den nacht niet grooter gemaakt heeft, en de kruisspin 's morgens ophoudt met spinnen.
 
D63
Wanneer de boomkikvorsch zich naar den bodem van zijn glas begeven heeft en de bloedzuiger aan bet boveneind van het zijne zit.
 
D64
Wanneer overigens goed zwart schrijvende inkt bleek schrift geeft; zoodra zij echter weer goed zwart schrijft, wordt het ook weer mooi weer.
 
D65
Wanneer de zwaluwen in de vroegte bare nesten niet verlaten, dan slaat er ruw en onstuimig weer voor de deur; wanneer zij echter dicht langs den grond en over het water, of vlak langs de huizen heenvliegen. en daarbij veel leven maken, dan komt er ook spoedig regen.
 
D66
Wanneer het bij warme lucht begint te waaien.
 
D67
Wanneer men bij bewolkten hemel een regenboog bemerkt.
 
E

Spinnen, die een hangweb bouwen:

Zij voorspellen
E01
Goed weer;
a. Wanneer zij in grooten getale aanwezig zijn.
b. Wanneer zij groote netten maken.
c. Wanneer zij 's nachts nieuwe netten zijn begonnen te vervaardigen.
d. Wanneer zij vervellen.
 
E02
Aanhoudend mooi weer;
a. Wanneer zij de hoofddraden van haar net buitengewoon lang en wijduitstaand maken.
 
E03

Veranderlijk weer;
a. Wanneer men maar weinig spinnen ziet.
b. En deze niet hard werken en slechts kleine netten maken.

 
E04
Regen;
a. Wanneer rnen in 't geheel geen spinnen ziet.
b. Wanneer zij niet spinnen.
c. Wanneer zij korte hoofd draden aan hare netten maken.
 
E05

Wind;
a. Wanneer zij in 't geheel niet, spinnen.
b. Wanneer zij alleen de stralen van hare netten maken, zonder de rondloopende draden aan te leggen.
c. Wanneer zij plotseling een derde of een vierde van haar net vernietigen en vervolgens wegkruipen.

 
F

Spinnen, die in hoeken en gaten kruipen:

Zij voorspellen
F01
Goed weer:
a. Wanneer zij uit haar net den kop laten zien en hare pooten ver vooruitsteken.
b. Wanneer zij hare eieren leggen, 't geen in elk warm jaar 7 maal geschiedt.
 
F02
Aanhoudend mooi weer:
a. Wanneer zij hare pooten zoo ver mogelijk voor zich uitsteken.
b. Wanneer zij gedurende den nacht, hare netten vergroot hebben.
 
F03
Regen:
a. Wanneer zij zich in hare netten geheel omkeeren en ons haar achterdeel laten zien.
 
G

De winterspinnen:

Zij voorspellen:
G01
Koude
a. Wanneer zij uit hare schuilhoeken te voorschijn komen, ijverig heen en weer loopen, en met elkaar vechten om de netten, die reeds voltooid en het, gunstigst gelegen zijn.
b. Wanneer zij geheel nieuwe netten maken en met vlijt doorwerken.
c. Ook wanneer zij 's nachts een of meer nieuwe netten boven elkaar bouwen. Dit vooral doet een hevige, lang aanhoudende koude verwachten, die echter gewoonlijk eerst 9 of 12 dagen later intreedt.
NB. Hoe grooter de spinnen zijn, des te meer staat kan men maken op de voorspelling.
 
H

Een onweer staat te wachten:

H01
Wanneer het rundvee in de lucht hapt, daarbij met wijdgeopende neusgaten zich beruikt, zich belikt, met de pooten stampt en krabbelt en met uitgestrekten staart over de weide rondspringt.
 

H02

Wanneer de honden gras kauwen en dat vervolgens uitspuwen.
 
H03
Wanneer de zon bij warme lucht dof en vergezeld van dikke, donkere wolken opgaat, achter welke zij zich bleek vertoont, terwijl haar rand onduidelijk te zien is.
 

H04

Wanneer de zon op een zwoelen dag en hij een onbewolkten hemel er bleek uitziet, en de lucht schijnt te trillen.
 
H05
Wanneer bij zwoele lucht de bergen met nevels omgeven zijn.
 
H06
Wanneer bij een drukkende warmte zich eerst een laagzwevende wolk aan den hemel vertoont, waartegen zich vervolgens anderen ophoopen, terwijl er tegelijkertijd wervelwinden ontstaan. In 't algemeen zijn's zomers kleine wervelwinden op heldere, warme dagen meestal de voorboden van een naderend onweer.
 
H07
Wanneer het na een zwoelen dag 's avonds weerlicht en de lucht hierbij warm blijft, dan volgt meestal nog in dienzelfden nacht, of den anderen voormiddag, een onweer.
 
H08
Wanneer bij zeer warm weer de visschen uit het water opspringen.
 
H09
Wanneer bij een zwoele lucht en laaghangende, zware wolken zich een wervelwind verheft.
 
H10
Wanneer in den herfst of in den winter, na een hevigen wind, de lucht in het oogloopend warmer wordt.
 
H11
Verscheidene menschen voelen bij een zwoele lucht, door eene bijzondere zwaarte in de ledematen, die met traagheid gepaard gaat, of door een pijnlijk steken in oude wonden of in den likdoorn, of ook wel door een plotselinge diarrhee, die zonder eenige oorzaak ontstaat, dat er een onweer in aantocht is, dat dan soms reeds na enkele uren losbreekt.
 
H12
Wanneer de zoogenaamde zwarte paardenbloedzuiger (niet de geneeskundige bloedzuiger) in zijn, met water gevulden pot, erg onrustig wordt en krampachtige trekkingen krijgt.
 
H13
Wanneer de paarden hevig beginnen te hinneken, te steigeren, zich schudden, zich wrijven en brieschen.
 
H14
Wanneer de ezel met den kop schudt, veel springt en balkt.
 
H15
Wanneer de schapen op de weide zich ongewoon vroolijk betoonen en gulziger dan anders grazen.
 
H16
Wanneer de varkens in het veld, sterker dan gewoonlijk, den grond omwoelen en hun voer verspreiden.
 
H17
Wanneer de huisvliegen niet veel beweging maken, doch daarentegen de wapenvliegen de huizen binnendringen, de menschen met hare steken plagen en ook het vee meer dan gewoonlijk lastigvallen.
 
H18
Wanneer 's zomers bij zwoel-weer aan een helderen, onbewolkten hemel zich een donker wolkje vertoont.
Wordt men in een boschachtige streek door een onweer, gepaard met regen, verrast, dan zoeke men slechts eene schuilplaats onder een beuk, nimmer onder een eik of linde, daar men nog geen voorbeeld kent, dat de bliksem in een beuk, ja, zelfs niet eenmaal in een beukenbosch is ingeslagen.
(Deze tip aub nooit opvolgen!!)
   
I

Een zachte winter is te wachten:

I01
Wanneer de bloemen gedeeltelijk in den herfst nog éénmaal bloeien.
 
I02
Wanneer er in den herfst veel beukenmest en muizen zijn.
 
I03
Wanneer tegen St. Michael (op 29 sep) de galnootjes, opengesneden, hol en nattig zijn.
 
I04
Wanneer de lever der snoeken breed aan de punt is.
 
I05
Wanneer in den herfst de vogels mager zijn.
 
I06
Wanneer de herfst buitengewoon stormachtig is.
 
I07
Wanneer er veel muizenklaver op het veld staat.
 
I08
Wanneer het omstreeks St. Michael (op 29 sep) overvloedig regent.
 
I09
Wanneer de schapen laat in den winter bokkig worden.
 
I10
Wanneer de zomer droog en niet te warm is.
 
I11
Wanneer de heide niet goed wil bloeien en vochtig is.
 
I12
Wanneer er weinig hop, eikels, sleepruimen, hagebottels en steenvruchten, zooals pruimen, enz. zijn.
 
I13
Wanneer de braambes alleen van onderen bloeit.
 
I14
Wanneer er 's zomers weinig of geen veendamp is.
 
J

Een strenge of koude winter staat te wachten:

J01
Wanneer er in den herfst veel hagebottels, hop, eikels, sleepruimen en steenvruchten, zooals pruimen, perziken, enz. zijn.
 
J02
Wanneer de bladen nog tot laat in den herfst aan de boomen blijven zitten.
 
J03
Wanneer de mieren in de maand Juli bare hoopen hooger dan gewoonlijk maken.
 
J04
Wanneer de trekvogels (b.v. de wilde ganzen) nog vóór St. Michael (op 29 sep) weggaan.
 
J05
Wanneer bosch- en andere vogels hun voedsel nabij of in bewoonde plaatsen zoeken,
 
J06
Wanneer de zomer zeer heet geweest is.
 
J07
Wanneer de vogels in den herfst buitengewoon vet zijn.
 
J08
Wanneer het tegen St.-Maarten op 11 nov mooi weer is.
 
J09
Wanneer omstreeks St.-Maarten de borstbeenderen der gebraden ganzen er bruin uitzien; zijn ze echter wit, dan kan men in den aanstaanden winter veel sneeuw verwachten.
 
J10
Wanneer de braam en de hei van onder tot boven in bloei staan
 
J11
Wanneer er 's zomers veel veendamp is.
 
J12
Wanneer de galappels tegen St. Michael (op 29 sep) dor en in elkaar gekrompen zijn.
 
J13
Wanneer de levers der snoeken naar de punt spits toeloopen.
 
K

Een spoedig invallende winter is te wachten:

K01
Wanneer de mieren in de maand Juli hare hoopen hooger dan gewoonlijk maken.
 
K02
Wanneer het loof tot ver in den herfst aan boomen en struiken hlijft hangen.
 
K03
Wanneer de trekvogels voor St.-Michael weggaan.
 
L

Een lang aanhoudende winter is te wachten:

L01
Wanneer de mieren in Juli hare hoopen hooger maken dan anders.
 
L02
Wanneer er in October veel horzels en wespen zijn.
 
L03
Wanneer het in December en Januari niet zoo koud is en er niet zooveel sneeuw valt als gewoonlijk.
 
L04
Wanneer bosch- en andere vogels hun voedsel in de nabijheid van steden en dorpen zoeken.
 
L05
Wanneer er tegen het begin van December een strenge koude intreedt.
 
L06
Wanneer men in den naherfst (d.i. vóór het midden van November tot 21 December) en bij het begin van den winter 's avonds de schapen met geweld den stal moet binnendrijven.
 
L07
Wanneer er aanhoudende koude heerscht, deze eensklaps afneemt en de lucht daarbij dik en betrokken is.
 
L08
Wanneer het droog en koud is en het toch niet vriest.
 
L09
Wanneer de lucht minder scherp is en daarbij de wind omdraait.
 
M

Veel sneeuw is te verwachten:

M01
Wanneer er in den herfst veel nevel is.
 
M02
Wanneer de herfstdraden hoog boven den grond zweven.
 
M03
Wanneer de veldmuizen in korenvelden booge hoopen aarde uit hare gaten werpen.
 
M04
Wanneer het vuur in den winter rooder schijnt dan gewoonlijk.
 
M05
Wanneer de borstbeenderen der ganzen, die men omstreeks St. Maarten (11 nov) braadt, er wit uitzien.
 
M06
Wanneer de gloeiende kolen sterk glimmen.
 
M07
Wanneer het vuur in den haard met een zeker geraas brandt.
 
M08
Wanneer de sneeuw, die valt, fijn van vlok is.
 
M09
Wanneer, als het begonnen is te vriezen, er kleine, zeer witte, ronde hageïkorrels vallen.
 
M10
Wanneer de vossen 's winters blaffen.
   
Als een curiositeit willen wij hier nog het volgende vermelden; Werpt men midden in een kopje koffie een stukje witte suiker, ter grootte van een okkernoot, dan vormt dit, volkomen opgelost zijnde, een samenhangende menigte blaasjes. Blijft die blaasjesmassa in het midden van het kopje, totdat zij geheel verdwenen is, dan voorspelt dat mooi weer; begeeft de massa zich echter van hare plaats en lost zij zich tusschen het midden en den rand van het kopje op, dan wijst dit op veranderlijk weer. Zet zich de blaasjesmassa tegen den binnenkant van het kopje vast en blijft zij daar bijeen, totdat de blaasjes allen zijn gebarsten, dan komt er spoedig regen, die echter niet lang aanhoudt. Drijft de massa verdeeld naar den rand van het kopje heen, dan voorspelt dit aanhoudenden regen. De reden hiervan is, dat de suiker kalkdeelen bevat, die de vochtigheid der lucht aantrekken.