Nederlands English Home Contact Disclaimer Sitemap Nieuw/New

WEERSPREUKEN

SEIZOENEN

 

WINTER

Een winter die vroeg komt, vertrekt ook vroeg. Als de donder vaart door dorre hout,
dan wordt de winter lang en koud.
   
Vloeit nu nog het sap in berk (dec),
de winter wordt dan wis niet sterk.
Houden de kraaien school,
zorg dan voor hout en kool.
   
Sneeuw, veel en lang,
maakt de klaver niet bang.
Mist heeft vorst in de kist.
   
Veel sneeuw, veel brood. Mist is de moeder van het weer.
   
Een sneeuwjaar, een rijk jaar. De herfst met nevel doortrokken,
toont een winter met sneeuwvlokken.
   
Zo hoog in de winter de sneeuw,
zo hoog in de zomer het gras.
Brengt de herfst ons laat nevelvlagen,
dan zal sneeuw ons in de winter plagen.
   
Sneeuw op natte grond,
't vriest terstond.
Veel nevel in de herfst, veel sneeuw in de winter.
   
Sneeuwt 't in 't slijk,
dan vriest 't gelijk.
Grauwe nevels - is gebleken,
zijn in de winter van kou een teken.
   
Valt sneeuw in het slijk,
binnen drie dagen een harde dijk.
Hoort men op verren afstand de stoomfluit en den torenklok mooi, 's winters vriezend weer.
   
Sneeuw op het slijk,
vorst aan den dijk.
Een koude dooi, een behouden dooi.
   
Sneeuw op 't slik,
binnen drie dagen ijs, dun of dik.
De dooi zonder regen of wind,
is niet waard dat  'ie begint.
   
Valt de eerste sneeuw in de nattigheid,
houdt u dan voor de winter bereid.
Wil de sneeuw niet vlug verdwijnen,
zeker zal er nieuwe verschijnen.
   
Negen dagen sneeuw,
negen weken sneeuw.
Blijft hier en daar wat sneeuw liggen,
dan wacht hij op nieuwe.
   
Weinig sneeuw, veel regenweer,
doet de akkers en velden zeer.
Sneeuw die blijft liggen langs de grachten,
ligt op andere te wachten.
   
Al is de ijzel nog zo koud,
na drie dagen valt hij van het hout.
Vorst met nieuwe maan,
dan kun je op schaatsen gaan.
   
Geen ijzel zo stout,
die drie dagen aan de bomen houdt.
Komt de wind uit het noorderland,
lang houdt de winter stand.
   
IJs op het hout,
wordt geen drie dagen oud.
Als de dagen gaan lengen,
begint de winter te strengen.
   
Zoveel ijzelluchten in de winter,
zoveel koren in de oogst.
Geen water, geen winter.
   
Kraaien vlak bij de schuur en huis,
de winter voelt zich thuis.
Een open winter, een nat voorjaar.
   
Vriezende januari, natte februari,
droge maart, regen in april,
is de boeren hun wil.
Vroege vogelzang,
maakt de winter lang.
   
De dagen aan het langen,
de winter aan het prangen.
Een zachte winter, een vet kerkhof.
   
In de winter westenwind en avondrood, 
maakt de koude winter dood.
Een veel te vroege lente,
geeft brood zonder krenten.
   
Na weerlicht koude en buien,
komt sneeuw en koude aankrijen.
De velden geschoren,
de winter geboren
   
Was het weder in september warm,
dan krijgen wij een winter arm.
Rouw vorst, lauw vorst.
   
Is oktober warm en fijn,
het zal een scherpe winter zijn; 
maar is hij nat en koel ,
’t Is van een zachte winter ’t voorgevoel.
Hebben katten in de herfst een heel dikke vacht,
dan wordt een strenge winter verwacht.
   
Oktober met groene blaân,
duidt een strenge winter aan .
Kraaien vlak bij schuur en huis,
de winter voelt zich thuis.
   
Brengt oktober vorst en sneeuw,
men hoort des winters klaaggeschreeuw.
Fijne pels aan 't wild,
de winter mild.
   
Schitteren de sterren opvallend helder,
vertellen ze dat er strenge vorst komt.
Gaat 't na noorden-/of oostenwind vriezen,
dan houdt de vorst lang aan.
   
De zon in een nest,
het ijs op z'n lest.
Als de bomen twee keer bloeien,
zal de winter tot mei zich met ons bemoeien.
   
Noordenwind met volle maan,
kondigt een strenge winter aan.
Bloeien de bomen tweemaal op een rij,
zal de winter zich rekken tot in mei.
   
Als de dagen beginnen te lengen,
begint de winter te strengen.
Elzenhout vroeg in de knop,
een strenge winter wacht ons op.
   
Als in de winter de muren uitslaan,
zal snel de vorst vergaan.
Als de ganzen in V-vorm naar het zuiden vliegen,
zijn het vooral de schaatsers die ze bedriegen.
   
's Morgens wit berijpte daken, 
zal 't gauw tot nattigheid geraken.
Wanneer des winters ganzen in den vorm eener V vliegen, dan komt er vorst.
   
Veel vorst en sneeuw in oktober geeft een onbestendige winter. Slaat de rook uit de schoorsteen naar beneden,
behoort 't droge weer tot het verleden.
   
Als in den winter en in het begin der lente de vliegen zoo dansen,
krijgt ongunstig weer kansen.
Zuidwestenwind,
Noordoostenvorst in de kist.
   
Lopen bij vorst de spinnen uit,
de winter is een fluit.
Zuidwestensneê,
Noordoostenwind in zee.
   
Als het regent in de winter,
is het goed planten in de zomer.
 
 

 

LENTE

 
Schaarse lentebloei,
honger voor de koei.
Donder op een kale tak,
is honger op de stal.
   
Als het dondert in dor hout,
dan blijft de hele zomer koud.
Donder op een kale tak,
geeft koren in de zak.
   
Onweer op een dorre tak,
maakt de zomer koud en nat.
Zo koud als het met het begin van de lente is,
zo koud is het met het begin van de zomer.
   
Donder op een kale boom,
geeft in de zomer een waterstroom.
De zomer moet niet te vlug beginnen,
anders blijft 't niet lang mooi.
   
Donder op een kale boom,
het hele jaar een waterstroom.
In het najaar veel wind uit het westen,
evenlang zal hoge wind ons in 't voorjaar pesten.
   
Als het onweert in het kale hout,
volgt een winter guur en koud.
Noordenwind met motregen,
houdt de zon niet tegen.
   
Donder op een kale doren,
is de halve zomer verloren.
Indien men in het voorjaar den eersten ooievaar ziet vliegen, dan blijft men het geheele jaar vlug, ziet men hem daarentegen loopen, dan blijft men het geheele jaar lui.
   
Als het dondert op de blote doren,
is de scheper z'n wei verloren.
Als in den winter en in het begin der lente de vliegen zoo dansen,
krijgt ongunstig weer kansen.
 

 

ZOMER

 
Is de zomeravond mistig,
dan is het weer met zijn gaven kwistig.
Als voor het laatst de koekoek roept,
is de zomer weer versnoept.
   
Als de nachten gaan lengen,
begint de hitte te strengen.
Houdt de wind uit het noorden aan,
zij zal de grasgroei tegengaan.
   
's Nachts regen, daags zon,
vult schuur zak en ton.
's Avonds speelt de zoelte,
's morgens is er koelte.
   
Een warme zomer, een strenge winter. Als in de zomer de mieren hoge hopen opwerpen,
volgt er een natte en koude herfst.
   
Komen de vissen naar boven,
dan is er mooi weer te beloven.
Schitteren de sterren opvallend helder,
kondigen deze mooi weer aan.
   
In de zomer oostenwind en avondrood,
leggen de warmte bloot.
Mistsluiers in de vroege nacht,
geven zomerdagen in volle pracht.
 

 

HERFST

 
In het najaar veel wind uit het westen,
evenlang zal hoge wind ons in 't voorjaar pesten.
(hoge wind = noorden wind)
Veel nevel in de herfst, veel sneeuw in de winter.
   
Is in de herfst het weer lang klaar,
vroeg is een strenge winter daar.
De herfst met nevel doortrokken,
toont een winter met sneeuwvlokken.
   
Vallen de bladeren niet vroeg, dan wordt de herfst niet oud. Brengt de herfst ons laat nevelvlagen,
dan zal sneeuw ons in de winter plagen.
   
Worden de bladeren, geel en krom,
kijk naar uw kachel om.
Brengt het najaar helder weer ,
’t zal des winters stormen op het meer.
   
Verdwijnt de boer van de akker, 
worden jager en hond wakker.
Als de zwaluwen vertrekken voor de noten rijp zijn
en de ganzen vroeg beginnen over te vliegen,
is een vroege winter te verwachten.
   
Verdwijnt de boer van de akker,
dan wordt de snoeker wakker.
Veel noten, harde winter.
   
Komt van het land de veldmuis, 
breng dan turf en hout in huis.
Veel harde noten op het hout,
maakt de winter hard en koud.
   
Kruipen de muizen in de grond, 
ze maken een strenge winter koud.
Als de bomen twee keer bloeien,
zal de winter tot mei zich met ons bemoeien.
   
Kruipen de muizen in de aard, 
weer voor een strenge winter vervaard.
Bloeien de bomen tweemaal op een rij,
zal de winter zich rekken tot in mei.
   
Hebben katten in de herfst een heel dikke vacht,
dan wordt een strenge winter verwacht.
Houden de bomen hun bladeren lang,
weest voor een strenge winter bang.
   
Houden de kraaien school, 
zorg dan voor hout en kool.
Als laat in de herfst bij het hakken het sap nog uit de berk vloeit, zal een een winter komen die niet streng is.
   
Draagt de haas nog een zomerkleed, 
dan is de winter nog niet gereed.
Volgt de eerste sneeuw op regen,
houdt een harde winter tegen.
   
Dondert het 's najaars op de kale boomen, harde winter. Beharsen de bijen in den herfst den korf buitengewoon, harde winter.
   
Als de wilde ganzen vroeg in den herfst van het oosten naar het westen vliegen, komt er een strenge winter. Als men 's winters bij koud weder door een vloo wordt geplaagd en gebeten, dan zal de koude nog strenger worden.